Virusscanner -Instellingen

Classificeer netwerkstation als veilig

De classificering als "veilig" zorgt voor de nodige stabiliteit van het programma in het dagelijkse werk en optimaliseert de prestaties van het programma.

• De classificering als "veilig" zorgt voor de nodige stabiliteit van het programma in het dagelijkse werk en optimaliseert de prestaties van het programma.
• Houd hiervoor de Windows-toets op uw toetsenbord ingedrukt en druk op de toets "R".
• Geef in het volgende venster "inetcpl.cpl" in. De "Interneteigenschappen" worden geopend.
• Selecteer "Beveiliging" > "Lokaal intranet" > "Sites" > "Geavanceerd".
• Voeg " *IP-adres netwerkstation + *IP-adres" toe. Bijvoorbeeld: 192.168.15.66 en 192.168.15.66.

Uitzonderingen voor het antivirusprogramma

De configuratie van uitzonderingen in het antivirusbeschermingsprogramma voorbereiden:

• Sla de certificaten op waarmee de programmatoepassing is ondertekend. De certificaten kunnen worden geëxtraheerd uit de logische *.exe bestanden. Sommige antivirusbeveiligingsprogramma's ondersteunen de naleving van het besturingssysteem- certificaatgeheugen.
• Verhoog de betrouwbaarheid of de toegewezen betrouwbaarheidsgroep in het antivirusbeveiligingsprogramma:
  • voor de .exe/.dll bestanden in de programmamap of
  • voor de betrouwbaarheidspositie van het code-ondertekening-certificaat.

Stel de uitzonderingen in de virusscanner in op:

• De programmamap, bijvoorbeeld in het netwerkstation waar het programma is geïnstalleerd; inclusief alle mappen die u moet openen totdat u bij de programmamap komt.
• De tijdelijke directory, bijvoorbeeld onder C:\Users\USER\AppData\Local\OFCAS <- Lokale gebruiker
• De ORGATMP map, bijvoorbeeld onder C:ORGATMP

Stel indien nodig nog meer uitzonderingen in, inclusief hun submappen:

• Alle *.exe bestanden onder
  • X:\LOGIKAL <- netwerkstation
  • \UNCPFAD\LOGIKAL <-UNC PATH
  • C:\UsersAppData{Local}OFCAS <- Lokale gebruiker
  • X:\LOGIKAL\biniUpdate.exe
• Pad uitzonderingen
  • X:\LOGIKAL <- Netwerkstation
  • UNCPFADLOGIKAL <-UNC PATH
  • C:\UsersAppData{Local}OFCAS <- Lokale gebruiker